CPC
‘Hij is actief vandaag!’ lacht Roy.
‘Of zij!’ zegt Sandra meteen. Ze legt haar hand op die van Roy op haar bolle buik. ‘Ze heeft het druk,’ zegt ze. Met een verliefde glimlach kijkt ze naar haar buik.
‘Morgen 38 weken, dan mag ze komen.’
‘Ik denk dat hij lekker nog een paar weken binnen blijft spelen,’ zegt Roy overtuigd.
Sandra zucht. Allemaal heel mooi, maar het wordt wel zwaar ondertussen. Ze zou het helemaal niet erg vinden als het kindje morgen al komt.
‘Oh ja, Mark en Judith willen zondag komen lunchen. Is wel gezellig toch?’
Roy knikt vaag. Dan zegt hij ineens: ‘aanstaande zondag?’ Hij richt de afstandsbediening op de tv en zet het geluid zachter.
‘Ja, hebben we dan al iets?’ vraagt Sandra verbaasd.
‘Dan is de CPC!’
‘De CPC?’
‘De City-Pier-City loop.’
‘Ja, ik weet wel wat de CPC is,’ snauwt Sandra. ‘Je gaat toch niet lopen?’
‘Tuurlijk wel, doe ik toch elk jaar?’
‘Maar wat nou als ik dan moet bevallen?’
‘Nou, als je dan aan het bevallen bent, ga ik natuurlijk niet, hè?’ lacht Roy.
‘Maar het kan toch net beginnen terwijl jij aan het lopen ben! Dan kan ik je niet bereiken. Wat moet ik dan?’ Sandra is op het puntje van de bank gaan zitten. Haar gezicht loopt rood aan.
‘Rustig maar,’ sust Roy. ‘Zo’n vaart zal het allemaal niet lopen. We zorgen wel dat er iemand stand-by staat, je zus bijvoorbeeld. En ik ben meteen na de halve marathon weer thuis. Niks aan de hand. Zou wel heel toevallig zijn als je net zou bevallen terwijl ik van start ga, hè? Maak je nou maar geen zorgen.’
Hij zet het geluid van de tv weer wat harder. Sandra had al haar mond geopend om wat terug te zeggen, maar laat zich toch terugzakken op de bank. Het duurt nog wel even voor haar gezicht weer de normale kleur heeft.
Roy zet zijn fiets in de overvolle fietsenrekken bij het Malieveld. De tien-kilometer-loop is al gefinisht, dus de tent van de organisatie staat vol dampende, trotse lopers. Roy baant zich een weg door de lucht van zweet en zoete energiedrankjes. Hij geeft zijn trainingspak, sleutels en telefoon bij de balie af en gaat naar de start. Hij sluit achteraan de menigte die al voor de startlijn staat. Over vijf minuten zal het startschot klinken. Roy had niet door dat hij zo laat was, maar het was ook moeilijk om van huis weg te gaan vanmorgen. Sandra had hem vanmorgen geen succes gewenst toen hij haar gedag zei. Ze had hem sinds gistermiddag niet meer aangekeken. Toen had hij keurig alles van het boodschappenlijstje gekocht bij de supermarkt en thuis op het aanrecht gezet.
‘Wat eten we vandaag?’ had hij gevraagd aan Sandra die achter hem aan de keuken in was gelopen en de inhoud van de krat aan het inspecteren was.
‘Ik dacht lasagne,’ had ze geantwoord.
‘Ja, goed idee! Altijd pasta eten voor een marathon,’ had hij nietsvermoedend gezegd.
‘Marathon?’
‘Oké, halve marathon.’
‘Je zou toch niet gaan lopen?’
‘Tuurlijk wel, daar hebben we het toch vorig weekend over gehad?’
‘Ja, ik zei dat ik niet wilde dat je ging lopen.’
‘En ik zei dat het geen probleem zou zijn.’
Sandra had Roy nog even aangekeken, toen had ze een zak tomaten en een pak lasagnebladen op het aanrecht gesmeten en was de keuken uitgebeend.
De hele avond was een pijnlijke stilte geweest. Sandra had het grootste deel van de tijd in de werkkamer achter de computer gezeten. Roy had zich maar gedeisd gehouden in de huiskamer. Na een paar uur had hij haar een kop thee gebracht. Toen hij de kamer inliep, had Sandra zich gauw naar de computer gedraaid. Roy keek om naar de muur waar Sandra naar had zitten staren. Daar hingen alle 19 CPC-medailles van de vorige jaren. Daarnaast zat al een spijkertje in de muur voor nummer twintig.
Roy wordt uit zijn gedachten gehaald door het startschot. De menigte komt langzaam op gang, maar na de eerste kilometers krijgt hij de ruimte om zijn eigen tempo te lopen. De kilometers vliegen voorbij als hij zijn gedachten lekker laat afdwalen. Hij stelt zich zijn zoontje voor als een klein blond ventje, schaterlachend. Een naam heeft hij nog niet, want daar zijn Sandra en hij het nog steeds niet over eens. Haar laatste voorstel was Casper. Daar had hij vooral tegen gestemd omdat zij zijn idee, Bink, had afgekraakt. Ze moeten komende week echt de knoop doorhakken.
Een respectabele 1 uur en 54 minuten later vliegt hij moe maar tevreden de finish over. Tien minuten daarna staat hij met een medaille om zijn nek en een halfleeg flesje energiedrank in zijn hand weer in de tent. Hij pakt net zijn spullen aan als achter hem iemand hard ‘Roy!’ roept. Hij draait zich om en ziet Melanie, de zus van Sandra op hem af komen lopen. Voor hij iets kan zeggen roept ze. ‘Het is begonnen! We moeten naar het ziekenhuis!’
‘Wat? Maar…’ Roy staat haar met open mond aan te gapen. ‘Nu?’
‘Ja nu!’ zegt Melanie, ze grijpt zijn pols en trekt hem mee de tent uit.
‘Wat? Waar?’ blijft Roy stotteren.
‘Ze is al in het ziekenhuis! Ik heb je een uur gezocht. Misschien zijn we wel te laat. Schiet nou op!’
Melanie heeft Roy tussen alle uithijgende renners door naar de parkeergarage gesleept, waar de situatie eindelijk goed tot hem doordringt.
‘Is de bevalling begonnen?’ vraagt hij.
‘Ja!’ roept Melanie ongeduldig terwijl ze de auto instappen.
‘Maar wie is er dan bij haar?’
‘Mam is bij haar, maar ze heeft jou nodig!’
‘Natuurlijk, schiet op!’
Melanie knikt kort en trapt het gas in. Ze scheurt de parkeergarage uit en de stad door. Behendig omzeilt ze de vele pionnen, hekken en rondlopend CPC-publiek.
Twee straten verder vraagt Roy voorzichtig: ‘was ze kwaad?’
‘Pff, wat dacht je?’
Aan Melanie’s opgetrokken schouders te zien, is zij minstens net zo kwaad als Sandra.
‘Ik had niet moeten gaan lopen, hè?’
Melanie draait haar hoofd naar hem toe. ‘Goh, denk je?’
Roy haalt zijn schouders op. ‘Ik wist niet dat het zo snel kon gaan! Er was vanmorgen nog niks aan de hand. Zoiets duurt toch uren?’
‘Nou…’ begint Melanie.
‘Kijk uit!’ schreeuwt Roy, maar het is al te laat. De auto botst in de zijkant van een busje dat van rechts kwam. De remmen piepen, het busje toetert en het regent glassplinters. Dan is alles stil. Roy draait zijn hoofd naar links en kijkt in de wijdopengesperde ogen van Melanie. ‘Mel? Alles goed?’
Melanie knikt langzaam en wijst dan naar Roys voorhoofd. Hij raakt zijn rechterwenkbrauw aan en ziet zijn hand rood kleuren.
‘Niks aan de hand,’ probeert hij luchtig te zeggen.
‘Sorry,’ piept Melanie’s stem.
‘Je kon er niks aan doen,’ zegt Roy meteen. Melanie kijkt door het gat waar de voorruit zat, naar de bestuurder van het busje. Roy stapt uit en loopt naar hem toe. De man stapt ook uit en lijkt gelukkig niet gewond. Wel geschrokken. ‘Ik kwam van rechts,’ stamelt hij tegen Roy.
‘We weten het, we weten het,’ zegt Roy snel. ‘Het spijt ons heel erg. Bent u gewond?’
‘Nee,’ de man beweegt zijn armen en benen, alsof hij wil controleren of alles nog werkt. ‘Nee,’ herhaalt hij. ‘Maar u wel,’ zegt hij met een blik op Roys hoofd. Op dat moment verschijnt er een politieagent naast Roy. Hij vraagt of er gewonden zijn en zegt dat er een ambulance aankomt.
‘Sandra!’ roept Roy uit. De agent kijkt hem vragend aan. ‘Mijn vrouw! Ze is aan het bevallen, of ze is al bevallen. En ik ben er niet! Ik moet naar het ziekenhuis!’
‘Oké, kalm aan,’ zegt de agent. ‘De ambulance zal u naar het ziekenhuis brengen. U zult daar toch heen moeten voor een paar hechtingen lijkt mij.’
De agent loopt weg om naar Melanie te kijken, die nog steeds achter het stuur van de gedeukte auto zit. Roy kijkt wat paniekerig om zich heen. Hij moet naar Sandra! Dan staat er ineens een ambulancebroeder naast hem. Hij kijkt wat verbaasd naar de ambulance. Hij had sirenes verwacht, maar blijkbaar zijn ze gewoon zonder gekomen. Meteen ratelt hij tegen de ambulancebroeder dat hij naar zijn vrouw moet, die aan het bevallen is. Gelukkig neemt de man hem meteen mee naar de ambulance. Melanie wordt door de agent ook naar de ambulance geleid. Roy springt aan boord en zegt ongeduldig ‘kunnen we gaan?’
Melanie kijkt hulpeloos naar de agent. ‘Mijn auto…?’
‘We slepen hem weg. Ik heb uw gegevens. We zullen u later nog wat vragen stellen.’ Melanie knikt.
‘Gaat u nu maar gauw naar uw zus,’ zegt de agent vriendelijk. Zo vriendelijk dat de tranen in Melanie’s ogen springen. Tot Roys grote opluchting zet de bestuurder de sirenes aan als hij gaat rijden.
Als Roy beloofd heeft zo snel mogelijk alsnog zijn hoofd te laten hechten, pakt de ambulancebroeder zijn hoofd vakkundig in. Zodra ze bij het ziekenhuis arriveren, rennen Roy en Melanie de gangen door naar de juiste afdeling. Roy roept tegen een verpleegster ‘ik zoek Sandra Christiaans.’ Melanie roept daar achteraan ‘van Dalen’. De verpleegster zegt meteen ‘mevrouw van Dalen, die is nu aan het bevallen! Bent u haar man?’
De verpleegster gaat hen voor naar de juiste kamer. Roy doet de deur open. Hij ziet Sandra die het uitschreeuwt van de pijn. Met één voet in de kamer blijft hij stil staan. Hij hoort Sandra zijn naam zeggen. Dan wordt alles zwart voor zijn ogen.
Roy hoort een baby huilen. Hij opent zijn ogen en kijkt in het lachende gezicht van een dokter. ‘Gefeliciteerd meneer Christiaans, u heeft een gezonde zoon.’
Hij knippert een paar keer met zijn ogen en krabbelt dan overeind. Hij kijkt naar Sandra, die op het bed zit met een bundeltje dekens in haar armen. De arts helpt hem overeind en zet hem in een stoel naast het bed. Sandra zit hem met een bezorgde frons aan te kijken. Hij buigt zich naar haar toe en geeft haar een zoen. Dan kijkt hij naar het kleine wezentje dat zijn zoon is.
‘Fantastisch,’ weet hij uit te brengen. ‘Het spijt me dat ik er niet was,’ fluistert hij.
‘Je hebt wat gemist,’ zegt Sandra vlak.
Roy laat zijn hoofd hangen. ‘Ik kan niet geloven dat ik het gemist heb. Het spijt me dat je het helemaal alleen moest doen.’
‘Je bent er nu. Bovendien had ik meer aan mam dan aan jou lijkt me,’ voegt ze er met een grijns aan toe. Dan kijkt ze bezorgd naar zijn hoofd. ‘Gaat het wel?’
Roy begint te lachen. ‘Ach, dat is maar een wondje. Kijk wat jij op deze wereld heb gezet!’
Hij legt zijn armen voorzichtig om Sandra en de baby heen.
Op dat moment onderbreekt Melanie hen. ‘Heeft mijn neefje al een naam?’
Roy kijkt vragend naar Sandra.
‘Casper Petrus Christiaans,’ zegt zij plechtig.
Melanie knikt tevreden.
Roy is even stil en beseft dan: ‘C. P. C.?’
Sandra glimlacht. ‘Vind je het een mooie naam?’
‘Ja, heel mooi.’